Aakoar, een verzamelaarster
Aa’n, houden
Aa zot, ut aa zot, verliefdheid op oudere leeftijd
Aangetjsokkeld, aangekleed
Achtureblommeke, hondsdraf
Afdrueugangtoek, een vaathanddoek
Ampoeleke, lampje
Bèis, een schommel
Dueus, een aawe dueus, en oude vrouw
Afstaaen, opjagen
Aftoepen, aftroeven
Akwazie, gelegenheid
Almeenekeer, ineens
Amets, soms
Ammezwassieken, een spelletje
Anksken, een hammetje
Annekesnest, van alles, rommel
Annen, nen annen, een lul van een vent
Ardie, werkzaam
Arlie Trapson, een fiets
Asgransie, verzekering
Asses, hersens
Assepot, een asbak
Azueu, zo
Awar, begrijp je?
Awel, kijk nou!
B
Baat, pint, pot, bout
Babbiel, kwebbel, mond, snater
Bagatel, een kleinigheid
Bak, gevangenis
Banken, veel eten
Bard, een bord van kar
Bart, een stok kaarten
Bataclan, santenkraam
Bateren, vechten
Bavveljèir, een babbelaar, snoepje
Bavet, een slabbetje
Bazas, een schoudertas
Bazeloen, een kiel
Bebbel, mond
Bees, een zoen
Beezekes, besjes
Benaascheet, een bangerik
Bescheed geven, antwoorden Betèin, betijen
Bèis, een schommel
Biebaa’n, bedriegen, valsspelen
Biebau, kaarttermijn bij bieden
Biiekes, bijtjes
Bik, eten
Billerits, diaree
Blaffon, plafond
Blaheur, blageur, een dikke nek
Blak, helder geluid, effen, bloot
Blikkedueus, een doos van blik
Bloagh, een nietsnut, vervelend iemand
Bloast em op, stik maar!
Bochtig, vochtig, klam
Boebel, een zwelling, beet
Boezjeren, nie boezjeren, niet bewegen, niet reageren
Bokske stijf, bokspringen
Bombie, een hommel
Borduur, stoeprand
Botersneppe, een koolwitje
Boterkeppen, een houten boterbak
Botramwust, boterhamworst
Botten, laarzen, èi voagt er zèin botten oan, hij geeft er niets om
Brakkemannen, woonwagen bewoners
Brasjèirken, een romper, babyhemd
Brawier, een grote roofvogel
Brèi’n, breien
Briën, breemen, besmeren
Brikee, een aansteker
Brombezen, bramen
Braw’n, braden
Bueum, bjuum, buum, een boom
Bueut, een boot
Buffelen, schransen
Buizen, zakken voor examen, drinken
Bus, driftig, kwaad
Busten, borsten, barsten
Buus, een autobus
Bwa’n, baden
Bwat, een brievenbus
C
Coiffeur, kapper
Combinaison, een onderjurk
D
Dam, vrouw bij kaartspel
Danstaa, een danskoord
Dèizen, achteruit gaan, rijden
Deugniterèi, kwaad, die zie zwart van de deugnieterèi, het is een onverbeterlijke schelm
Dibbardeurken, een trui zonder mouwen
Dikke zjeever, grote flauwekul
Djuier, goeidag
Doa, die van jou
Doagen, duwen
Doar, daar
Doarzjuust, zonet
Doddeken, een klein kind, klein dier
Doeninge, bedrijf, bezigheid
Door, een eierdooier
Draddel, oogetter, draddeloog, oog met strontje
Dretsen, in water trappelen
Droogzwierder, een wasdroger, centrifuge
Drwoar, iemand die niet rechtuit is
Dudderen, bibberen, beven
Dueus, een doos
Duielen, ronken, bijv. van een tol
Durpeke, Nieuw-Namen was un èirm durpeke, een arm dorpje
Dwièzeklueut, iemand die vaak dwarsligt
Dwoskop, een idioot
E
Eelen niet, wèi deemet veur nen eelen niet, helemaal voor niets
Effen, bier drinken, tillen
Èi, een èi, spievormig stukje land, iemand die niet serieus genomen wordt
Èin, hebben
Èirentsjieper, een krekel
Èiwaadem, hij had hem
Èm, een hemd
Eusaa’n, een gezin, huishouden
Evekes, evekes nor de buurvraa, wees gerust, ’t is voor uurtje
Extremengt, een muziekinstrument
Ezelsueur, een wentelteefje
F
Flammakkeren, mouvegen
Flansen, in elkaar steken
Flebiet, trombose
Fliemeken, dun iets
Foefelen, heimelijk doen, ritselen
Foefeljèir, heimelijk persoon, iemand die ritselt
Frak, een jas
Frank, un franke toot, vrijpostig, brutaal Frigo, een koelkast
Furrel, een zweep, draai om de oren
G
Gaaisloagster, een baakster
Gaffel, een mond, snater
Galnoot, een wilde kastanje
Garaas, een garage
Gas, gras
Gasduiker, zie gosduiker
Gazevier, een gasfornuis
Gèin, een korset zonder baleinen
Gekapt, gehakt
Geklopt, ’t es geklopt zèinen aaen ieer, het is precies zijn vader
Gelaant, galant
Genodderd, ut is niks genodderd, het levert niks op
Gernoalen, gernout, garnalen
Getten, hard lopen
Gewueun, gewoon
Gieest, een klomp van een paar
Gjil, gjil veel, heel veel
Gjin, geen
Goesting, zin, smaak
Godde mee, ga je mee
Grjèiven, zeuren, zaniken
Groaw’n, raden
Groskès, een grote trom
Grueut, groot Guust, ne grueute guust, een groot kaliber
J
Janmegat, een opschepper
Jeekenisse, een knieplooi
Jufrakken, een dametje
Jèiring, zijne jèiring goa nie broaien, dat zal hem niet lukken
Jueuk, ook
Jueupken, een hoopje
Jupling, grote peluw
Juuk, jeuk
I
Ingelse sjiek, kauwgom
K
Kaaten, babbelen
Kaa’pla, een koude schotel
Kaatermol, iemand van de Kauter
Kaaters biefstik, bakharing
Kabas, een boodschappentas
Kakkefuutschool, bewaarschool, fröbelschool, kleuterschool
Kalleboes, een grote knikker
Kappetuut, een appel
Karbielantjèirn, een carbidlantaarn
Kaskorseeken, voorloper van de beha
Kastelavant, een kwibus, kwast
Katanansie, een gesprek, babbel
Kaweeken, een regenjasje
Keend, kind
Kèiling, een appel
Keperkodde, een bonenstaak
Keureuzeneuzen en vraagstroaten, kindertjes die teveel vragen
Kermis, van un kaawe kermis thuiskommen, tevergeefs iets ondernomen hebben Kerreboek, een kerkboek
Kesbueum, kesbjueum, een kerstboom
Kièisken, een meesje
Kietsjen, een keuken
Kingt, een kind
Kinkee, een staande olielamp
Kip, meuisenkip, een muizenval
Kjieeren, keren
Kjèismus, een koolmees
Kladderke, een kladpapiertje, kladje
Klak, een pet Klappen, praten
Klefferen, klimmen
Kljèir, klaar, zo is het
Kliefelingen, houtschavelingen
Kletterschèit, hevige buikloop
Kloef, een klomp
Klueut, een kloot, klueut nevest, helemaal mis
Klueuten, kljueuten, pesten
Klwaas, sinterklaas
Knasser, oud en versleten man
Kneutel, een deegbal
Kniplicht, een zaklamp
Knisselen, papier verfrommelen
Koaskop, een Hollander
Koejeneren, pesten
Koekenbrood, luchtig witbrood, brioche
Koekeneteken spelen, etentje spelen
Koekkusse, ruiten in kaartspel
Koer, speelplaats, binnenplaats café
Koffen, koffie
Kol, col, un schueune kol, een mooie schuimkraag
Kolk, Kolluk-te-pas, misselijk worden, in zwijm vallen
Kombinaison, een onderjurk
Kombinee, een step-in
Kommiezeneps, peperkoek
Komuit, een krekel
Konien, een konijn
Korsee, een korset
Korten, kaart spelen
Kortriekig, ne kortriekige mèins, opvliegend, driftig persoon
Kostelèik, duur
Koteroak, een pook
Kotering, een aframmeling
Koven, blabla figuur, dwaas
Krapuul, asociaal, slechteriken
Krwa, een kraai
Krwazzie, moed, courage
Kreus, nieuwsgierig
Kriepsen, z’et de kriepsen, geen zin hebben, ziekelijk doen
Kruislievenjeer, een kruisbeeld
Krunnoot, notenmuskaat, kruidnagel
Kueupen, kopen
Kunstalaberg, een koprol
Kusten, korsten
Kuten, goan kuten, gaan slapen
Kwakkes, kaantjes
Kwoan em, ik had hem
L
Laank, lang
Lammerik, een luierik
Lep, een lip
Lèik, lek, zoals
Lepurken, een lepeltje
Liewèirik, een leeuwerik
Limmenatsjen, een glas limonade
Linkord, een geslepen persoon
Leuiter, de leuiter af, bekaf
Liwwaat, linnen
Lueupen, lopen
Luued, geld
M
Maater, mouter
Madoalie, madwallie, een medaille
Maleur, maleuren, ongeluk, brokken
Malods, ziek, scheel, scheef
Mangelen, ruilen
Mangeljèirs, mangeljèirs kommen in den eemel nie, ruilen doet huilen.
Manzjeneren, manzjieneren, inbeelden
Masteluinen, een bruin/wit brood
Mazoutvuur, een oliekachel
Meemee, oma
Mennegat, oprit akker
Merrebol, knikker
Mesken, een meisje
Mesnat, doorweekt
Meuizen, sloapen gelek de meuizen in ut meel, lichtjes slapen
Miejr, een mier
Miester, een schoolmeester
Miljèt stapel, houtstapel
Moaken, maken
Moanen, aanmanen
Moedswillig, met opzet
Mongtmuziek, mondharmonica
Moo’r, modder
Mor alli, zit da t zo
Mossel, ne mossel op aa kop verkuepen, een klap op je kop geven
Mosselconsent, vergunning om mossels of zaad op te vissen
Mot, een klap
Mullem, houtworm
Mueur, modder, zoe zwart as mueurkensklueuten, als moor zo zwart
Mueusklueut, iemand die morst
N
Negerinnen tetten, negerzoenen Nekiejr, eens
Nieslu, nee hoor
Noilliebezekes, aalbessen
Noste kjieer, tot de noste kjieer, tot volgende keer
Notsjes, nootjes
Nuften, een sukkel
Nuuf, nieuw
Nuus, nieuws
Nwoar, een adder
O
Oangedrefeld, aangedrefeld
Oanebalk, een hanenbalk
Oanekrwassel, de hoogste balk
Oardigen, een rare vent
Oekene, welke
Oanpielen, aanspreken
Oepadoeleken, een kikkervisje
Oillebezen, aalbessen
Oksen, een haakje
Onnueuzelen, een onnozelaar
Oppollepelen, zich opmaken, mooi maken
Opteljueuren, idem
Ossepruimen, kersenbonbons
Ost, bijna
Ostao, schiet op!
Ostig, haastig
Otto, een auto
Ovvetuurdao, riskeer het eens!
P
Paas, paos, een perzik, mee o paas in o anden staan, zich nutteloos of onmachtig voelen Paazewol, lichte beharing
Paddere, padder, naakt
Padderdoeleke, een kikkervisje
Pandoering, een afstraffing
Pannekoeken, varens
Pariek, een pruik
Pardaf, surrogaatkoffie, gebrande gerst met cichorei
Pardesuu, een regenjas
Parrèi, prei
Pasterken, afrikaantje, bloem
Pateeke, een stout meisje
Pateeken, een vervelend iemand, draai om de oren
Peekes, worteltjes
Peekoffie, cichoreikoffie
Peepee, opa
Pèird, een paard
Pèikes, schoppense in kaartspel
Pèiren, gieten, gooien
Pèizen, Pekking, een pak slaag
Pel, geen pel wind, geen zuchtje wind
Pellepap, beschuitpap
Pelsenfrak, een bontjas
Pengs, een koevoet
Persèin, een rolluik
Pertan, toch
Peteren, pit
Peutering, een afranseling
Pielewuiter, pielewieter, een worm
Pieperkeuniksken, een winterkoninkje
Pierement, een dansorgel
Pierstal, een bloemstandaard, piëdestal
Pierta weg, gooi dat weg!
Pieston, een stang, zuiger,
Pjèird, paard, iemand op zèin pjèird zetten, op de kast jagen
Pjèirdenank, gerookt paardenvlees
Pjèirlantoer, een parelkrans, halsketting
Pjèiskoker, een roggel, loopneus
Pladeizen, iets regelen
Plansee, een houten vloer
Plansier, een tegelpad langs gevel, achterbuiten
Platn tuup, een lekke band
Ploats, een vertrek, kamer
Plodde, een stom vrouwmens
Ploster, pleister
Poater, pater, edde o ne poater loaten schildren, hebben ze je beet genomen
Poellepsen, spetteren
Portret, un gemeen portret, een valserik
Posisie, in posisie, zwanger
Postuurken, beeldje, ook van chocolade Prangen, klemmen, pramen
Pries, een stopcontact
Proppuste vol, propvol
Prossen, borrelen
Prutsken, een klein kind, klein ding
Pueuten, poten
Pul, een drinkbus
Pust, een puist
Putteken, een putje
Pueus, pauze
Pwoaling, paling
R
Resoar, een matras
Reuzelen, ritselen
Ribedebie, plotseling weg
Rielewuiter, een pagadder, kindje, jongetje
Riggelken, kleine voor om in te zaaien
Rits, op de rits zèin, op stap zijn
Roelema, lawaai
Roet, de roet, spoorwegbedding
Roetueus, woning aan het spoor
Rokeloak, een haak om vuur op te rokelen
Rondèl, sluitring
Roszak, koffiebus
Rottendeur, helemaal versleten
Rueuen, gooien
Ruuek, rook
Ruues, een roos
Ruus, ruzie
S
Salèi, sla
Saroop, stroop
Savoe, oude vrouw, savooie kool
Schabbernak, nekvel, kraag
Schastik, een schouwgarnituur
Scheewèl, wei, botermelk
Schèi, een stuk brandhout
Schiee, scheiding, snijlijn
Schit omhueug, de pot op!
Schitkoek, peperkoek
Schitkont, hovaardig iemand
Schitpapier, WC papier
Schitsel, kak
Schok, op schok zèin, aan de zwier zijn
Schueune, schoon
Seskes, stuipen
Sikkeretorris, secretaris
Sjakos, handtas
Sjoklat, chocolade
Sleuter, sneutel, sleutel
Slueure, sloor
Smjèiren, besmeren, feesten
Smèiring, een pak slaag
Smèirns, ’s ochtends Smoutebollen, oliebollen
Smueuren, roken
Snetsen, rauw fruit eten
Snieperswezen, mager gezicht
Snjiee, sneeuw
Snoeter, snuit
Snotkjèis, snottebel
Solferaon, safraan
Sossies, een worst
Soutièn, een beha
Spetten, spitten
Spieejten, spetteren, weglopen
Spoagen, spoegen, overgeven
Spoanse terf, maïs
Spriewoal, een levendig kind
Spoaw, een spade, een schop
Sprinkarjoan, een krekel, sprinkhaan, mager persoon
Steense rat, bijnaam voor een inwoner van St. Jansteen
Stiefel, een laars
Stikkelbees, een kruisbes
Stinkerkes, afrikaantjes
Stissel, stijfsel
Stisselen, lopen
Stoep, een kurk, een zekering
Stoepentrekker, een kurkentrekker
Strèiment, een discussie
Strèien, stree, gestree’n
Strekemoaker, opschepper
Striepoar, sluik haar
Stroatvèirken, een straatjongen
Strueu’n, strooien
Strueut, stro, in proper strueut sloapen, de onschuldige uithangen
Stuiker, iemand die in het vlas werkt
T
Teljueur, een bord, opteljueuren, opmaken met make-up etc.
Tenandere, trouwens
Tieret, rits
Tietekabas, voorloper van beha
Tillevies, TV
Toffel, een tafel
Toonen, hoge klompen
Toot, een kus
Toert, un spie toerte, een spie taart
Trawjeel, een metseltroffel
Treut, zever, onnozelheid
Triestigen, een zielige man
Trjèiteren, treiteren
Troeten, een onnozelaar
Tronkors, seringen
Trutselen, treuzelen, aarzelen
Tsjal, een sjaal
Tsjiepken, een kuikentje
Tsjuuter, een varkentje
Tueupe, samen, bij elkaar
Tuueten, hard roepen
Tuuter, hoorntje ijs, fopspeen
U
Ueuge, hoog
Ueuk, ook
Uepeling, een peluw
Ueur, hoor
Uitgieten, inschenken
Uitpèiren, leeg gieten
Uisken, ut uisken, de WC
Urgetaa, een aambeeld voor een zeis
Urs, een boomezel, mallejan; zie boomos
Ursel, een weeginstrument
Utepjèird, een schommelpaard
Ueuger, jugger, hoger
Ueuren, oren
Ueusen, hoozen
Uuksel, jeuk
V
Vaddeken, een meerkoet
Valies, koffer, in de valies steken, bedriegen
Vallink, verkoudheid
Vas, vers
Vèis, een schroef
Velo, vielo, een fiets
Vlueuen, vlooien, un buzzeke vlueun, een opvliegend iemand
Vlurring, een vleugel
Vengster, een venster
Vermueusen, geld verbrassen
Vette vèirkes, babbeluten
Visspoan, schuimspaan
Vjikluis, pissebed
Voader, vader
Voeë, vrouwtjeskonijn
Volsloagen, nen volsloagen vent, volgroeid, volwassen
Vraa’n, vrouwen
Vrammengs, een vrouw
Vulkèir, een vuilkar
Vusschjeut, een schort
Vueus, ongevoelig, levenloos
Vuulte, onkruid Vwatuur, een kinderwagen
W
Waat er, was er Wabbedèi, een nietsnut Wafferste, welke
Wamen, wi wamen, wij waren
Weef, weduwe, beter un weef as gieen wèif, als het maar een vrouw is Wegfoefelen, verstoppen Wieer, een knoest
Wiep, een bundel takjes Wiesser, een wasdroger, droogzwierder
Wind, slechte wind, ongunstige wind om uit te varen
Winnewan, een wanmolen
Wis, un wis klompen, 13 paar klompen samengebonden Witlueuf, witlof
Worren, wurren, wueuren, worden
Waobbueumenout, zacht hout, populierhout
Woar, een bovenlicht
Woelen, stro vastmaken op een kar
Worren, wurren, wueuren; worden
Wueunen, wjueunen, wonen
Wuffel, een puist
Wuffel, ne wuffel op o ueuren, een draai om je oren
Wurdis wakker, wordt eens wakker
Wurt, een wrat |
Z
Zak, in de zak zetten, bedriegen
Zakken, èi zit in mijn zakken, ik heb hem door
Zakkenplakker, een werknemer van de jutefabriek
Zèi, een melkzeef
Zèie, een zij
Zèin, zijn
Zen, zen schelf vaald in, hij laat een boer
Zengdels, sintels
Zevezifter, een muggezifter
Zieebroaken, onweer met hemellichten
Zieeker, een zeikerd, vervelend persoon
Zieer, zeer
Zieere, rap
Zieziep, drop
Zinnewen, zenuwen
Zjam, jam
Zjandèirm, een politieman
Zjeste, een goede dienst
Zjieel, èi et oan zèn zjieel, hij heeft het zitten
Zjielee, een vest
Zjieverjèir, een zeurpiet
Zupschueut, een zuiplap
Zwaa’n, zwaaien
Zwaaol, zadel
Zwendeljèir, een oplichter
Zwengst, ondertussen
Zwenselen, zat rondlopen
Zwingelen, repelen, ontzaden van vlas
Zwingelkot, zwingelstal, schuurtje om te zwingelen
Zwoan, zaaien
Zwolm, een zwaluw
Agge ne karbietlantjèirn waa, da waade gjin ampoeleke nueudig in aa licht.
Èi veegt ’r zijn klueuten oan, hij doet zijn best niet.
De meuizen liggen dueud veur de kast, er is geen eten.
Naa stoad ’r schueun op, nu heb je een probleem.
Lèik dat ut gezeed is, zoals afgesproken.
En dor is maor één gelaante kompannie de Kaater die is ’ier, de Kaater die is ’ier En waat ’r de Kaater nie gewist dan waat ’er gjin plezier gewist Een twee, drèi, vier de Kaater die is ’ier!
Er is maar een galant gezelschap, de Kauter die is hier! En was de Kauter er niet geweest, dan was er geen plezier geweest. Een, twee, drie, vier, de Kauter die is hier!
As de wind nie kjieert za’k nog noar tuisken moeten, Als de wind niet draait zal ik naar de WC moeten.