Op de Veirkensmart, deels in de lommerte van een grote boom, stond al sinds mensenheugenis een verweerde houten bank, die voor Lenard en Co “het banksken” was gaan heten. Waarschijnlijk was het er ooit neergezet om het wachten voor het vroegere gemeentehuis wat te verzachten want mensen kwamen soms van ver, “van den buiten” om hun burgerlijke zaken te regelen.
Ze waren alle twee nog kwiek maar te oud om nog te werken en zochten elkaar zowat elke dag op, uit gewoonte en om wat compagnie te hebben. Ook deden ze iedere keer hun best om “wa nieuwskes” of een schoon of sterk verhaal te vertellen.
“IJ je t’al g’oord van mijne vroegeren gebuur,” vroeg Lenard. Co begreep onmiddellijk om wie het te doen was: Camiel van den Oostdijk. “Ba neen’k, ’k zou het anders wel al weten”. Camiel zijn vrouw was na meer dan 45 jaar huwelijk zonder al te veel woorden naar het Lievenhuis op Groenendijk vertrokken.
“Z ’aoi nie meer als ne goeiendag gezeed”, vertelde men. Het echtpaar had elkaar blijkbaar al het andere van het leven voordien al verteld. Lang was hij niet alleen gebleven, de middelbare jonge dochter uit het arbeiderswoningsken van de overburen kwam bij hem “wa zurgen en wa kuisen” zoals ze dat zelf uitdrukte.
“Ne vent alleen is ne sukkeljeir” had ze gezegd in de winkel bij Marie de Waal en na een paar weken trok ze, waarschijnlijk om die reden, bij Camiel in.
“Daor wordt flink over gespekeleerd in het durp”, zei Lenard, maar ook dat was voor Co geen nieuws.
“Agge over den duvel spreekt, dan trapte op zijne stjeirt”, mompelt Co. Lichtjes steunend op een deftige wandelstok kwam Camiel voorbij en ondanks zijn 87 jaren begreep hij maar al te goed waar de twee oudgedienden het over hadden.
“Oe gaot ut Camiel,” vroeg Lenard terwijl hij probeerde om zo neutraal mogelijk te klinken. Camiel stond eventjes stil en keek de twee zonder te verpinken en filosoferend aan.
“Jao mannen, het gaot goed, eel goed, dank ulder wel. En hij vervolgde: “Bekans 50 jaar getrouwd gewist, jao jao mannen. Vrouwen. Maor ik ’eb daorom nooit geweten dat er zoeveel verschil in zat”.
Even was het stil. “Ik gaon us naar ’uis,” zei Lenard. “Ik gaon om de kost,” zei Co, en beiden stapten ze zwijgend op. Maar de woorden van Camiel bleven nog de hele avond door hun mannenhoofd spelen.