Pastoor Bongenaar was de opvolger van pastoor De Kerf, van wie ik al vroeg hoorde – wat zeker niet de bedoeling was- dat hij zelf ook moeite had met het zesde en het negende gebod. Het schijnt dat er uit de Hengstdijkse straat een boerenfamilie noordwaarts is vertrokken om daar te gaan boeren, met materiële kerkelijke zegen wel te verstaan, meer dan waarschijnlijk, omdat de dochter door de pastoor was gezegend.
Pastoor Bongenaar heb ik zeker gekend, vier jaar als misdienaar en knechtje en later als hij op bezoek kwam bij mijn grootouders van de Plattedijk. De anders nooit gebruikte voordeur werd dan vrijgemaakt en het binnenportaal al half geopend. De pastoor kwam door het rode ijzeren hekje met gaas de pad op, drukte met zijn armen zijn breed zwaaiende zwarte rokken tegen zijn lijf en….kwam langs achter via de bakkiet (bakkeet) naar binnen. Bij het passeren pakte hij zelf een dikke sigaar van de schouw, ontdeed hem van het cellofaan en stak hem aan. Meestal fietste ik kort na een dergelijk bezoek met een kluit boerenboter naar de pastorie.
Volgens horen zeggen waren mijn zus en ik zijn eerste dopelingen. Hij was autoritair en hield niet van tegenspraak, maar wel van sigaren. Vrouwen die zonder hoofddeksel naar de kerk kwamen, waren niet echt welkom. Hij noemde mij bij de doop Eddy en schreef mij als zodanig in het familieboekje van mijn ouders en op school in, terwijl ik thuis toch Edie heette. Zijn meid was een heel aardige mevrouw, Marie Schoenmakers geheten, die zoals bijna alle pastoorsmeiden, uit Brabant kwam. Zij ontving mij elke morgen in een gesteven schort met gekruiste banden en dezelfde, brede glimlach, die ik nog helemaal voor mij kan trekken.
Bij de jongens van Van Assche aan de Oude Stoof waren er ook die de mis dienden, maar als het echt winterde dan hoefden ze niet zo vroeg naar de kerk te komen. Ik diende dan eerst de mis aan het hoofdaltaar met de pastoor en vaak nog een mis aan de beide zijaltaren als er kapelaans of andere geestelijke bezoekers op de pastorie waren. Ook ging ik bijna elke morgen voor de meid om melk bij boer Van Damme, zeg maar bij Juul Hageman-van Damme thuis. Ik bracht die in een geëmailleerde blauwe schenkkan over het oude bruggetje langs hazelaarstruiken achter de kerk naar de pastorie. Ik denk overigens niet dat “boer Van Dam” daar rijk van geworden is. Dan gauw nog even langs thuis voor een snelle boterham en een klutsai (schuimig geklopt ei met suiker en koffie), want je was natuurlijk nuchter moeten blijven voor de mis. Dat ik nog al eens te laat op school kwam vonden ze niet erg en ik voelde mij daardoor al op vroege leeftijd belangrijk.
De kerk was het centrale punt met de H. Mis, het Lof en de kerkelijke feestdagen. In de vastentijd waren de altaren en het koor van de kerk met paarse doeken bekleed, met Allerzielen en bij deftige begrafenissen waren het allemaal zwarte.
Tijdens bepaalde kerkdiensten werd er in processie door de kerk gelopen met als voorzanger oud- burgemeester Leo van Esbroeck, wiens bulderende stem bij het refrein ora pro nobis (bid voor ons) zong en die daarmee boven alle kerkgangers samen uit kwam.