B

B
Babbeluut, een karamel toffee
Bangeschijter, een bangerik
Badden, nen badden, een idioot, nietsnut
Bagijn, een begijn, een nonnetje
Bak, de gevangenis
Bakbeest, een groot, onhandig formaat
Bakkies, smoel
Bakkiet, de bijkeuken
Balk, op den balk laoten schrijven, poffen
Bang, ge moe geenen bang èn, het zal je wel lukken
Baokster, een vroedvrouw
Baol, een jute zak, iemand een baol in zijne nek slaon, iemand voor de gek houden
Baomis, boamisweer, herfst, herfstweer
Baonman, iemand die langs de baan zijn kost verdient
Baord, baard, iemand den baord afdoen, aftroeven of beduvelen
Baos, een baas, een boer
Baozin, bezin, een boerin
Bareelen, ijzeren hek en slagboom bij tramovergang
Bassen, blaffen, hoesten
Bast, schors, bovenlijf
Bastjen, een barstje
Bazo, nee maar
Beboffen, lovend spreken over iemand
Beddezeeker, een paardenbloem
Beduft, muf
Beduijen, dat è nie veel te beduijen, dat stelt niet veel voor
Beenen, botten, benen
Beenen, van de beenen gaon, vallen
Beenen, de beenen onder taofel steken, aan het feest zijn Beenenwaogen, mee den beenenwaogen, te voet
Beer, een mannelijk varken
Beer, den beer loslaoten, op zwier gaan
Beer, bij den beer gedaon, opgelicht
Beest, de beest uitangen, ruw gedrag vertonen
Beestenkooper, een veehandelaar
Beeten, bieten
Beetendunner, een kind bij ongehuwde moeder
Beetenkelder, een tegen vorst beschermde ruimte in schuur
Beetenmes, een mes om voederbieten schoon te krabben
Beetenmeulen, een handmolen om bieten te vermalen
Beetenspaoi, een korte spade om bieten uit de grond te halen
Beetentijd, de periode dat de bieten werden gerooid en vervoerd
Beetenzeug, een berg voederbieten afgedekt met riet en grond
Beetjen, beetsjen, een kleinigheid
Beetsjen, ut steekt op geen beetsjen, het steekt niet zo nauw
Beewegen, bedevaart houden
Bees, een bes
Bederf, iemand die erg verwend is
Bedienen, laatste sacramenten toedienen
Bedonderen, oplichten, bedriegen
Bedruppen, bedruipen
Beetel, beitel
Begankenis, moeilijke toestand
Beginnen, begost, begonnen
Bejangen, behangen
Bejaordenuis, huis voor ouderen
Bekanst, bijna
Bekappen, paardenhoeven verzorgen
Bekeuzeld, een beetje misselijk
Bekken, wasbekken, een waskom
Bekijken, ge bekijkt ut maor, en agge ut bekeken et dan kun de nog zien, dooddoener
Bekletsen, vuil maken
Bekommen, aankomen, verdikken
Bekommen, wel mag ut ou bekommen, santé
Bekruipen, besluipen, benaderen, bespringen
Bekwaom, volwassen
Belange nie, belangen aon nie, volstrekt niet
Belegsel, de toespijs
Benaud, bang, benauwd
Benaud, ge moet ou nie benaud maoken, het komt wel goed
Benaud weer, drukkend weer
Bepampeld, beduimeld
Berechten, bedienen van stervenden
Bergsken, een gecastreerd biggetje
Berrevoets, blootsvoets
Beslikt, doe nie zoe beslikt, wees niet zo dom
Besmuisterd, vuil, katterig Besodemieterd voelen, zich beroerd of opgelicht voelen
Besodemieteren, bedriegen
Bessen, een glas bessenjenever
Bessem, een bezem
Bestekaomer, woonkamer voor speciale gelegenheden
Betaaijen, betijen, tijd over laten gaan
Betoeterd, zij je nou glad betoeterd, ben je nou helemaal gek
Bette, een kletswijf
Betrekkingen hebben, een liefdesrelatie hebben
Beu, zoe beu as kouwe pap, erg beu
Beu, zoe beu as gespogen spek, helemaal genoeg van
Beverse maot, een tjokvol glas
Bewaorschool, een kleuterschool
Bewilligd, er mee bewilligd zijn, er aan mee werken
Bezaaien, bezaaien de waoreid, niet waar
Bezen, bessen
Bezen, gebruiken; bezen, beesde, gebeesd
Bezenkoek, een krentenkoek
Bezomerd, overzomerd, slecht geworden
Bezomerd spek, ranzig spek
Bezurgd, bezorgd
Bie, een bij
Bieleken, doodsbieleken, een bidprentje
Bierbuik, man met dikke buik
Bierpap, biersoep met rijst
Biest, de eerste melk van de koe na het kalven
Biezebijzen, onrustig zijn
Bij, ik wil ’ier nie bij zijn, ik distantieer mij
Bijs, een schommel
Bijskanten, aon bijskanten, aan beide zijden
Bijter, een volhouder
Bijzen, heen en weer gaan, schommelen
Binder, een machine om graan af te snijden en op schoven te binden
Bikken, eten, is tur iets te bikken in uis, iets te eten
Binders, veters
Binnenbeer, een onzorgvuldig gecastreerd varken
Binnenkommen, kom binnen Cappendijk, gevleugeld gezegde in Vogelwaarde als een bekende binnenkomt
Binnenkuit, oud gedeelte van een dorp
Binnenspelen, opeten, verorberen
Binnenstuiken, plots ergens naar binnen stappen, bijv. een café
Binst, tijdens
Biskop, een bischop
Bitter, zwarte roetaanslag in de schoorsteen
Bixbrokken, vaste bijvoeding voor paarden
Bjeir, nen bjeir, een schavuit, een zuiplap
Bjeir, beer, kak en pis
Bjeiren, bemesten, zwaar feesten
Bjeireluut, bejeirlepel, een schepemmer om beerput leeg te scheppen
Bjeirput, een beerput
Blaai, blij
Blaaien, da’s oek geenen blaaien, dat is een humeurig persoon
Blad, een lang blad ebben, een grote mond hebben
Bladjes, een boeksken bladjes, pakje sigarettenpapier
Blaoren, bladeren, ik gaon is in dit schoon boeksen blaoren
Blaos, een blaar
Blaoskaok, een opschepper
Blaozen, het zal wel koelen zonder blaozen, het gaat vanzelf wel over
Blaut, blauw, dronken
Blaut, zoe blaut as een schort, heel dronken
Blauwen, nen blauwen maondag, heel kort
Blauwsel, poeder om wasgoed wit te krijgen
Bleek, een grasveld om wasgoed te bleken
Blèten, huilen
Bleu, verlegen
Bleuskoaken, rode konen
Bleuzen, blozen
Blind, zoe blind as ne mol, stekeblind
Blikken, kaartterm voor kaarten op tafel leggen
Blink, schoensmeer
Blink, dikken blink, dik in orde
Blinken, staan te blinken, trots en gelukkig zijn
Bloeien, bloeden
Blok, een perceel met landbouwgewas
Blokstjeirt, een afgeknotte staart van trekpaard
Blokworst, cervelaat
Blommen, bloemen, bloeien
Blooi, bangelijk, beter blooie Jan as dooie Jan
Blooteflikker, in zijnen blooteflikker, naakt
Blootleggen, kaarten met de afbeelding in het zicht op tafel leggen
Bochtplassier, een stoep bij stallen
Boek, nen boek kaorten, een set speelkaarten
Boel, een eeleboel, veel
Boelen, laot nie mee ou boelen, laat niet met je sollen
Boelie, soepvlees met rib
Boer, een landbouwer, een lomperik
Boer, een oprisping, geeft den boer ne stoel!
Boerekar, een kar voor het vervoer naar en van het land
Boereleut, simpel vermaak
Boerenbuiten, platteland
Boerenof, boerderij met erf
Boeretrien, niet zo slimme boerenmeid
Boezeron, kiel, Jan Boezeroen, Jan met de pet, eenvoudig man
Bogaorden, fruit pikken
Bok, het mannetje van de geit, een man met een moeilijk karakter
Bok, den bok is vet, genoeg gedronken hebben
Bokken, nukkig zijn, een bokkig pjeird
Bollen, volksport met ronde bol en bollenbord met stekken
Bolus, een drol, een suikerbroodje in drolvorm
Bonk, een ijzeren knikker
Bonker, een jekker Boom, nen boom kaorten, een spel kaart spelen
Boomjeirde, vermolmd hout uit de kruin van een knotwilg gebruikt voor potaarde
Boomos, een mallejan, houten as met twee wielen en een dissel voor een trekpaard
Boonen lezen, gedroogde bonen selecteren om weer te planten
Boonen reepen, groene bonen ranken
Boonen ruiteren of tollen, bonen op het land laten staan drogen
Borstgetuig, een brede riem dienende als gareel
Borstrok, ne gebree’n borstrok, wollen onderkleding
Bos, den Bos, Boschkapelle
Bosche piel, iemand van Boschkapelle
Bosche piel, in een eendvorm gebakken koek van Boschkapelle
Bosduif, een houtduif
Bosman zijn, geen vogel afgeschoten bij wipschieting
Bossenjeir, iemand van Boschkapelle
Bostel, borstel, mee den ruigen bostel, overhaast en onnauwkeurig
Bostebezen, nachtschade, onkruid
Bosten, ploffen
Boter, goeieboter, roomboter
Boter, ij et de boter geet’n, hij krijgt de schuld
Boteramwost, boterhamworst
Boteren, fietsen met een te hoog zadel
Boterpapier, grauw pakpapier
Boezeroen, een werkmanskiel
Botskes, dadelijk
Botterik, een ongemanierd persoon
Bout, den bout af zijn, heel moe zijn
Boven Jan zijn, uit de problemen zijn
Boven jeirde, boven aarde, opgebaard
Bozze, lijf
Bral, rommel
Brandschoon, nie brandschoon zijn, niet geheel nuchter
Braoken, overgeven
Braokpjeir, braoker, een stoofpeer
Braspenning, Braspot, ieder zijne meug zee
Braspenning en ij stak koolen mee de riek, ieder doet maar wat hij wil.
Brassen, veevoer bereiden, voederen
Brassen, verbrassen, morsen, vermorsen
Brieten, ne schop voor zijn brieten, een trap onder zijn kont
Brillekas, een etui voor bril
Brillenvent, een brillenverkoper
Brimstig, hitsig, heet
Bringen, brengen; bringen, brocht, gebrocht
Broebelen, opborrelen, brabbelen
Broek, de broek afsteken, gaan kakken
Broek, die zal zijn broek wel opouwen, die wordt er beter van
Broekpaoling, kak in de broek
Brok, stuk, een brok onverstand, een onverstandig iemand
Brood, een grof brood, volkoren, een fijn brood, wittebrood
Bruidstraonen, likeur met goudkleurige schilfertjes
Bucht, bocht, rommel
Bucht van volk, mensen die slecht bekend staan
Buffelen, hard werken
Buik, da keuje op ouwen buik schrijven, vergeet het maar
Buik, da mag den buik nie rimpelen, dat mag de pret niet drukken
Buikriem, een brede riem onder het paardenlijf om alle tuig op zijn plaats te houden
Buik-stao-bij eten, zich volproppen
Buiten mieteren, buiten gooien
Bus, da klopt as een bus, dat is juist
Bussel, een aantal dingen bijeen
Bus, een blikken doos
Bus, us goed in de bus blaozen, zwaar uitgaan
Busse, busse geven, flink te keer gaan
Bussevlees, worst uit blik. Buts, een deuk
Buustenouwer, beha

We weten nog niet of het feest zal doorgaan, er staat een bagijn voor te bidden.

Als je iemand had overtroffen, dan had je hem den baord afgedaon.

Iemand die erg dronken is geraokt van zijn beenen, gaat vallen.

Mee de kermis dan zullen we den beer us loslaoten, als het kermis is dan gaan we uitbundig feesten.

Onze buurvrouw vertelde dat ze nie gebeesd was, alleen maar van voor een beetsjen.

Van dat vervelende mens kreeg ik een beet in mijn kont, een overdreven verwijt.

Oud ou us een beetsjen in, doe eens wat kalmer aan.

As tur mee een van ons tweeën iets gebeurt, dan gaone ’k ik naor ut bejaordenuis zee onzen buurman.

Marieken, ik gaon ou us bekruipen. Nee nee Remi, nie doen.

Trees is uit de bijs gevallen, ze heeft zeker teveel busse gegeven.

Vroeger hadden wij nen bjeireluut aon ons eigen, we hadden zelf een beerlepel.

Zij je nou glad besodemieterd, hoe kom je daar nou bij.

De boer vroeg zijn knecht om de veirkens te gaan brassen, “maor wel uitkijken, want den beer stao brimstig”.

Bah, die kotelet is vies, da smaokt naor nen binnenbeer.

Wie niet veel durfde kreeg te horen: Nen bangen beer is geen veirken.

En als je bij den beer gedaon was, dan had iemand je opgelicht.

Ward had zaterdagmiddag een bezoek aan de kermis op Hengstdijk gebracht. Volgens de buurvrouw was hij zoe blaut as een schort thuisgekomen. Hij had al zijn pree verbrast.

Hij is den anderen meirend flink bekeuzeld naor de kerk gegaan.
IJ aoi zijn schabbe besmuisterd en daorom è zijn ouwe moeder sanderendaogs zijn sondaogse goed gewassen en op den bleek geleed. Zijn vader was om te bosten gewist (woest) en het liefste had hij Ward ne schop voor zijn bozze gegeven, een schop onder de kont gegeven.

Ward vertelde zelf dat hij us flink in de bus aoi geblaozen. Hij had ook nog met zijn maots gezongen van: we gaon nog niet naor uis, nog lange nie, nog lange nie.

Vier man en een bezenkoek, zowat niets of niemand.

Geen ’out, geen bezen, o.a. van een magere vrouw krijg je geen flinke kinderen.

Geef den boer ne stoel zei men als iemand luidruchtig boerde.

Nen boer knort zijn eigen vet, al knotterend (mopperend) zorgt een boer goed voor zichzelf.

De buts slaot de buil, ut komt overeen uit, het maakt niks uit.

Ik zijn al blaai toe da mijne zeun mijn broek nie gevonden et, ik ben blij dat mijn zoon een ander beroep heeft gekozen.

Binsten de week is niet in het weekend.

Blinken as ne spiegel, heel content, in goeien doen zijn.

Elvira die zat te kijken of ze gebakken aoi, ze was heel tevreden, gelukzalig.

Moet da boteramwost uit het blik of uit het vel zijn vroeg slaoger de Thai.

De beenen onder taofel steken

Zij je nou glad betoeterd, ben je helemaal gek geworden?

Zij heeft mij vorige week mee nen anderen besodemieterd, ze heeft me met iemand anders belazerd.

Verzuchting van een beestenkooper, sins as de boeren ulder eigen kleine jongers maoken is tur niks nie meer aon.

Ik voel me besodemieterd, ik ben niet fit, ik voel me bedonderd, ik voel me ziekjes.

Ut is zonde van da braof vrouwken, z’ è nen bok van een vent, nen echten botterik. Wat erg voor dat brave vrouwtje, ze heeft een nare vent, een echte lomperik.

Ut is gewoon ne slechten bok, het is een rotzak.

Den boer lag nog boven jeirde maar ze waren al aan het ruziemaken over zijn land.

Als je weet wat een buikriem of tuigriem is, weet je waar de uitdrukking de buikriem aanhalen vandaan komt. Het paard vond het aanhalen van de buikriem ook niet leuk.

Het gareel moest vervangen worden door een borstgetuig als het paard wonden had van het gareel. De veldwachter kon daarvoor een bekeuring geven.