Deel 2, Mannen, het was een schone koers.

Het werd pas echt menens als de grote jongens aan de koers, hun Ronde van Hengstdijk, begonnen. Vele jaren lang dezelfde namen, zoals De Feber en Dubbeldam en een groep Belgische ex –beroepsrenners, die meestal met elkaar afspraken maakten waardoor het voor de anderen gevaarlijker en minder leuk was. Toch waren er ook altijd de plaatselijke en regionale jonge mannen die zich onvervaard in de strijd wierpen. Het schijnt dat ze vaak door die oud- coureurs in de kant of soms in de sloot werden geduwd.

Het laatste gedeelte van de koersmiddag was voor de mensen op de jurywagen wel spannend. Je moest de renners goed in de gaten houden of ze elke ronde wel doorkwamen, de premiesprints noteren en zorgen dat de goede informatie bij de speaker kwam.

Meester Schelfhout kweet zich met enthousiasme en met zijn gekende humor van zijn taak. Ook voor de toeschouwers op het parkoers was dat merkbaar. “Geef mij nog eens een borreltje”, zei de meester en omdat hij was vergeten zijn microfoon even dicht te zetten kon iedereen dat horen. Een van de juryleden, ik denk Wim, zei net luid genoeg dat de meester het kon horen: “Demarrage van Fons Schelfhout “ en dat gaf aanleiding tot een luide stemverheffing die door de luidsprekers over het parkoers schalde. “Allez, Fons, zet hem op, Fons! Demarrage van Fons Schelfhout!” Nou kon Fons ook een stukje hard fietsen, zodat het best waar had kunnen zijn.

Ook op het parkoers was er geregeld wat te beleven. Op de hoek bij Piet de Waal had men Leo van Swieten geposteerd en het moet gezegd, geen enkele auto kwam op het verkeerde moment het parkoers op. Tot die ene, geen echte wielerliefhebber neem ik aan, toch het parkoers op wilde en Leo zowat tegen zijn benen reed. Die liet dat echt niet gebeuren en sloeg met zijn vlaggenstok een deuk midden in het dak van onwillige chauffeur zijn auto.

Het was vanaf de jurywagen uitstekend te zien en meester Schelfhout moedigde Leo aan met: “Goed zo, Leo, goed zo Leo”, en die sloeg daarom nog een extra deuk in het dak. Volgens mij is dat wel goed afgelopen.Ik heb er in elk geval naderhand niets meer van gehoord. Dan klonk de bel voor de laatste ronde, iedereen zette zich recht, de jury werd wat zenuwachtig. De vraag was: met hoeveel komen ze naar de meet? “Doe jij de eerste vijf, dan neem ik de tweede vijf en pak jij de laatste vijf”, werd er gezegd. Soms viel het mee, soms was het lastig en als het helemaal niet klopte dan wisten de coureurs wel wie net voor en wie net achter hen was gefinisht. De uitslag werd opgemaakt, de speaker bedankte alle aanwezigen, de premieschenkers, de deelnemers en de medewerkers en hij verliet met de juryleden de wagen om na het gedane werk een biertje te gaan drinken. Een van de deelnemers, Morcus van Groenendijk, kwam zich nog beklagen bij de jury en dus hadden we overwerk. Hij was in de sloot geduwd door ene Maes, dacht hij, en wij geloofden hem zonder meer. Hij bleef maar aanhouden zodat we besloten hem een paar overgebleven premies te geven.

Ondertussen werd de jurywagen ontmanteld en door wat bruuske bewegingen viel er een luidspreker naar beneden. Jawel, op het hoofd van coureur Morcus dus. Gelukkig was de EHBO nog aanwezig en er werd een grote witte doek rond het hoofd van de ongelukkige held van de dag gewikkeld. Zodra dat geregeld was kwam hij terug en begon opnieuw zijn beklag te doen. Het donkere uiterlijk van de klagende Morcus, met de witte tulband op zijn hoofd was zo tragikomisch dat ik het nog zo voor mij kan trekken.

Toen de kwestie was afgehandeld was het tijd om polshoogte te gaan nemen in de cafés en we begonnen natuurlijk bij Het Jagershuis van Eugène en Jet de Kort. Na wat bespiegelingen over het goede verloop van de koers gingen we een deurtje verder naar Piet de Waal. Omdat het al wat later op de dag werd, ging de telefoon in het café al eens en werd af en toe een van de makkers naar achter den toog geroepen. Wie het dan aan de andere kant van de telefoon was konden we wel raden en wat er gezegd werd ook. Het veranderde maar weinig aan de situatie. Op een bepaald moment had ik de vrouw van Wim aan de telefoon. Wies dacht dat het beter was dat Wim naar huis zou komen, maar toen ik voorstelde dat we ook met zijn allen naar haar konden afzakken, besloot ze toch zelf maar naar het café te komen.

Dan trok het inmiddels vrolijke gezelschap naar café Van Dijk, want daar was de afwerking van het hele gebeuren. Rugnummers inleveren, prijzen en premies uitbetalen en afscheid nemen van de renners zonder wier terugkomst het volgende koersjaar niet zou kunnen plaatsvinden. Wij passeerden het bonte, naar eucalyptus ruikende gezelschap en werden in de keuken achter het café ontvangen door de dames Van Dijk. Wij hadden hard gewerkt en verdienden wel wat extra aandacht, vonden ze blijkbaar. Wie wilde kon wat gebakken lever met brood eten en bier was er volop voor iedereen.
Het werd steeds gezelliger en de voorzitter werd door cafébaas Piet uitgenodigd om uit een glazen laars van Heineken bier te drinken. Als goede voorzitter kon Ré van Gassen deze eervolle uitnodiging niet weigeren en begon aan de niet geringe klus om de ondertussen met vijf liter bier volgetapte laars te ledigen. Meester Schelfhout hield het, verstandig als hij was, bij zijn borreltje en stak daarbij regelmatig een ferme sigaar in de brand.

Het werd dus alsmaar gezelliger en Theo Kerckhaert, die met zijn werk gedaan had, kwam bij het druk pratende en lachende gezelschap plaatsnemen. Na heel wat uitleg over en weer hoe het hele koersgebeuren van de dag was verlopen vond de meester het als eerste tijd om richting huis te gaan. Hij stond recht, hief zijn hoofd op, knoopte zijn jas tot boven toe dicht, veegde met zijn handen de beide mouwen af, stak een nieuwe sigaar op en zei:” Mannen, het is tijd.” En dat was ook zo. Kort daarna kwam de mededeling uit het café dat de meester bij het naar buiten gaan de afstand tot de benzinepomp niet goed had ingeschat, maar dat er op zijn sigaar na, geen schade was. Ondertussen was de klotsende glazen laars door de voorzitter ver geleegd, waarvoor hij de nodige bewondering oogstte.
Toen stond ook hij op, want uiteindelijk moet je toch een keer naar huis. “Mannen, het was een schone koers”, zei hij en hij stapte, vermoedelijk door de glazen laars wat moeizamer dan anders richting de Veirkensmarkt.
Tot volgend jaar klonk het.