E

E
Ede, een eg om het land te bewerken
Eek, een eik
Eemer, een emmer
Eenkennig, verlegen tegenover vreemden
Eenlijk, afzichtelijk
Eestelingen, vroege aardappels
Eet, petetters voor den eigen eet, voor eigen gebruik
Eeuwig, eeuwig zonde, heel jammer
Eigen, ut is niks in zijn eigen, het stelt niet veel voor
El, een lengtemaat voor stof
Ellegoed, stof per el
Effen, we zijn effen, we hebben niets meer van elkaar te goed
Effenaf, onomwonden
Eimelijk, stiekum
Eirm, zo eirm as de straot, zo arm als Job
Eirmen, den Eirmen, vroegere bijstand.
Eirmoei, armoede
Ekken, hek, een Russisch ekken, gemaakt van stokken en prikkeldraad
Elfenedertigst, op zijn elvendertigste, zeer traag
Elixir d’Anvers, sterke gele likeur uit Antwerpen
Emde, hemd, een emdeken raok mijn gatjen nie, een licht gepikeerd iemand
Ende, wildende, een wilde eend
Engelse, Ingelse sleutel, een verstelbare moersleutel, een Bahco
Erg in hebben, aan denken, rekening mee houden
Ergust, ergens
Esses, hersens
Evekes, heel kort
Eunik, honing
Eur, euren, van haar
Ezelken, een stukje rendvlees

Er is maor een goed, en dat is ellegoed, er valt niet te kiezen, je moet het ermee doen.

Den diejen van den Bos is nog te lomp om nen eemer t’elpen open ouwen, oliedom.

Aan eur kan ik niet eigen ’ooren, ik krijg met haar geen band.

Die er geen erg in hebben gehad, die hebben ze in Middelburg het liefste (in de gevangenis).

Mijn zusje heeft koddekes in eur aor, staartjes in het haar.

Bij de slaoger;
Slaoger edde gij essens? Ik wel, maor gij?
De volgende dag: Slaoger edde gij veirkenspooten? Avaneigen.
Dan stao je oek wel nie makkelijk.