G

Gabbe, een gapende wond
Gank, snelheid, gank op èn, snel rijden of lopen
Ganzevoet, ijzeren voetje van een kapmachine
Gaoi, gaai, een houten blokje met pluim bij wipschieting
Gaondeweg, naar gelang, tijdens
Gaondewerk, een gemakkelijk werk
Gaor, helemaal
Gaoren, vergaren
Gaoren, garen, ij et zwart gaoren nie uitgevonnen, hij is dom
Gareel, houten juk met leer bekleed met onderaan een borstgips (gesp)
Gat, geen zittend gat ’ebben, altijd bezig zijn
Gat, ut gat van del, de hel
Gat, daor is ut gat van den timmerman, iemand de deur wijzen
Gat opgooien, uitgaan, losgaan
Gat, achter mijn gat, zonder dat ik het wist
Gat, iets alf zijn gat doen, onzorgvuldig
Gat, iets onder ut gat trekken, ergens aan beginnen
Gatlekker, een slijmerd
Garrel, een spleet
Gauwte, agauw, in de gauwte, vlug
Gebruiken, gao de gij iets gebruiken, wil je wat drinken, eten
Gedacht, ik ’eb mijn gedacht gekregen, gekregen wat ik wou
Gedinken, last
Gedrag, ’ier staon ik nou mee mijn goe gedrag, ik doe mijn best maar schiet er niks mee op
Gedoentje, een boerderijtje
Geduren, geen geduren èn, onrustig zijn
Geduren, alle geduren, onophoudelijk
Geen, geen waor, niet waar
Geeneenen, niet een
Geer, een schuin stuk, spie
Geet’n, gegeten
Geet’n en gedronken er van hebben, er schoon genoeg van hebben
Gejogen, zenuwachtig gehaast
Gek, zoe gek as een mus, helemaal gek
Gekokkel, geruzie
Gelijk, direct
Gelijk wie, om het even wie
Gemak, ut gemak, de plee, de WC
Gemaotst zijn, vrienden zijn
Gemeentepils, leidingwater
Gemend zijn, einde krachten zijn
Geniet, genot
Geraai, een open geraai, aan de voorzijde open onderbroek
Geraaiken, een rijtuig
Geraokteid, een beroerte
Gerief, aon zijn gerief kommen, seksueel voldoening hebben
Geriefken, een klein voorwerp dat van pas komt Gerieven, voorzien van
Gerinneweerd, kapot gemaakt Gerust, niet bang, kalm
Gerust laoten, met rust laten
Gerust, ge keut ’r gerust van zijn, je kunt er zeker van zijn
Gerusten bloed, ne gerusten bloed, kijkt nergens van op
Gescheten, het is mee ou altijd wat gescheten, ’t is nooit goed
Geschot, lumbago, rugpijn
Geschulpt, veren met kleurvlekjes
Gesieperd, geschulpt
Gesnaord zijn, voorzien zijn van
Gesteld, ut gesteld maoken, het bont maken
Gestoept, gedrongen
Gestuukt, gedrongen
Gezooien en gebraoien zitten, ergens heel vaak zijn
Gewent, hoofdgewent, een stuk akkerland aan de rand
Gewente, een gewoonte
Geweten zijn, bekend
Ginter, daar
Ginstentweer, heen en weer
Gips, een gesp
Gjeirnaort, garnaal
Gjeif, gaaf
Gjeiloogen, niets uitvoeren
Gjeirn, graag
Gjeist, gerst
Gjeistebaoren, naalden van gerstaren
Gjeiven, zaniken
Glasken, een glaasje
Glattig, glad
Glaziest, email, de glaziest van de pot piesen, met ferme straal pissen
God, van god verlaoten, gek geworden
God zij met ons, geld
Godsgansendag, de hele dag
Gos, het gras
Gosduiker, iemand die in de natuur zit te kakken, hoopje kak
Goskant, de graskant
Gospeeën, kweekgras
Gouwen, van goud
Gozzen, vrijen in het gras
Greel, een gareel
Greelen, bretellen
Gremelen, grinniken
Grimmelen, grommen
Grip, een greppel, een slootje
Groeizaom, vochtig en warm
Groen, er groen ingaon, onbevangen beginnen
Groentenof, een moestuin
Grosselig, forsig
Groost, hoofdkaas
Grootbroeker, opschepper
Gulder, jullie
Gunterwijd, daar, ginds

Laoten gaon wa gank et, trek je er niks van aan, zeggen ze op Usnis.

In het gareel loopen, zich volgzaam gedragen.

Die è den muil as ’t gat van del, die heeft een groot bakkes.

IJ doe zijn werk maor alf zijn gat, niet zorgvuldig.

Uit de kant, loop nie achter mijn gat, ga weg, loop mij niet achterna.

Ze ziet er geen gat in, ze ziet er geen eind aan.

Heb je dat echt niet gezien? Oezoo, ik ’eb geen oogen op mijn gat. Hoezo, ik heb geen ogen op mijn rug.

Diene luizigaord is mee zijn gatjen in de boter gevallen, die armzalige kerel is zeer goed terecht gekomen.

IJ is niet voor een gat te vangen, hij weet altijd wel een oplossing.

Zij veegt er eur gat aon, z ij geeft er niks om.

Da was op zijn gat af, dat was op het nippertje.

Mijn gat zee Bakker, daar geloof ik niks van.

Da’s maor gaondewerk, snel klaar.

Edy wil de gij d’aaiers us uit het oenderskot gaoren vroeg mit, de eieren uit het kippenhok verzamelen vroeg oma.

Oe laot ist? Ik moe geene lozie ’ebben, zei de smid, da verandert toch alle geduren.

Van gjeistebaoren kreeg mijn vader eczeem en daar werd hij ongedurig van.

Iets op zijn duzendste gemak doen, zeer traag.

Hij stond daor den godsgansendag te geiloogen, hij voerde heel de dag niks uit.

Begint da gekokkel (gebekvecht) nou weer, vroeg ons moeder.

Het is gisteren veel te laat geworden, “ut trok gaor op niks” zei Piet, het leek nergens op.
Daor gaan we nog gedinken van hebben, last mee hebben.

Mijn vrouw, z’is weer nie thuis, ze zit gezooien en gebraaien bij de buren.

Van da mens ’eb ’k nog weinig geniet g’ad.

Nog voor geene gouwen Louwie, zee de baozin toen de dokter vroeg om euren directoire naar beneden te doen. Voor geen goud liet ze haar onderbroek zakken.

Voor geen geld van de wjeireld verkocht baos boer zijn beste pjeird.