I

Iederomstebeurt, ieder om de beurt
Ieverast, ergens
IJskoudjen, een ijsje
IJzerbijter, een doorzetter
Illentriek, electriciteit
Inboeten, herplanten
Ingel, een engel Ingespannen, goed voorzien
Ingst, een hengst
Inkeven, reisduiven binnen brengen voor wedvlucht
Inkijk, mee inkijk zitten, niet netjes zitten
Inpassant, tegelijkertijd
Inschieten, voor een wedstrijd oefenen met schieten
Instel, den instel, een beginbod op een onroerendgoedveiling
Instelpremie, een vergoeding op de veiling
Insgelijks, ook zo
Inspannen, het paard optuigen en voor de kar spannen
Invetten, iemand zijn vet geven, de waarheid zeggen
Inzeepen, inpeperen

Het is ieverast of nergens, ik weet niet waar het is.

Ik wens ou een zaolig nievjaor, gelukkig Nieuwjaar. Insgelijks.

Het is maar net goed, z’ebben hem us flink ingevet, een flink pak slaag gegeven.