O

Ochottekes, amper, helaas
Oelewapper, een rare snuiter
Oender, een kip
Oestappels, de eerste appels
Oestkat, kat die in augustus is geboren
Oewist, hoe gaat het
Ole, een duiker, betonnen koker om water door te laten
Oliegoed, bitumineuze regenkleding
Oliepietjen, een oliespuitje
Olleken, een gaatje
Omentweer, eventjes
Ommenduur, uiteindelijk
Omstebeurt, ieder om de beurt
Omter, om het
Omtereest, om het eerst
Omterlest, om het laatst
Onderlijf, een hemd
Onderschieten, onder iets bedelven
Onderooren, informeren, onderoort us bij de buren
Ondertrouw doen, aangifte van voorgenomen huwelijk doen
Oneffen, drie gulden en oneffen, iets meer dan drie gulden
Ongebookt, ruw
Ongedurig, onrustig
Ongeraokt, wanordelijk
Ongesnutterd, ongemanierd
Ontgrieven, ontrieven
Onder, d’r van onder trekken, er vandoor gaan
Onderwegen, onderweg, op weg naar huis
Onnoozel doen, gek doen
Oog, een oogsken verschieten, een uiltje knappen
Oomzegger, een neef, een nicht
Oordeel, un leven als een oordeel, veel herrie
Ooren en pooten, minderwaardig varkensvlees
Oorenijper, een oorwurm
Oorwurm, een gezicht trekken as nen oorwurm, ontevreden, ongelukkig kijken
Op, op ne vloek en ne zucht, in geen tijd
Opdoen, geld opmaken, iets oplopen
Opdoen, wa doe tur op, wat is er
Opdofferen, mooi maken
Opgaon, opvliegen of weglopen van wild
Opkaomer, een vertrek boven de kelder
Opkorten, op elkaar leggen
Oplawaoi, een klap
Opleven, geld opmaken
Oplopen doen, moeite doen
Opneuker, een klein ventje
Opper, hooiopper, op elkaar getast hooi
Opsaai, opzij
Opsodemieter, een opdonder
Opsodemieteren, sodemiert op, ga weg
Opscharten, verzamelen
Opperste, de bovenste verdieping
Opvurken, met de vork naar boven steken
Op zijn, uit bed zijn, aan het einde van de krachten zijn
Opzetten, verslaan met kaarten, we gaon die mannen der us opzetten
Opwuppen, opwippen
Ossewaai, in d’ossewaai steken, vrijgezel vieren die 30 jaar wordt
Ost, bijna
Otter, zoe scheel als nen otter, heel loens
Overant, ieder overant, om de beurt
Overeenkommen, het eens zijn
Overgroeien, kwijt raken door ouder worden
Ou, ouw, u, uw
Ouwe jonge dochter, ongehuwde oudere vrouw
Ouweklaoren, oude jenever
Ouwer, un dagsken ouwer ’ooren, een dagje ouder worden
Overemde, een overhemd
Overentweer, heen en weer
Overlest, onlangs
Overnief, opnieuw
Overoop, rotzooi
Overoop liggen, in onmin leven
Overouwen, droog blijven
Overpakken, verrekken
Over pakken, er over pakken, mislopen
Overschieten, overslaan
Overzomeren, de zomer laten passeren
Ozzel, ne stommen ozzel, erg dom iemand

Het heeft zoveel geregend dat de bieten op het land onder water zijn geschoten.

Mijn broer had het boek ook willen hebben maar hij heeft er overgepakt.

Ik zal dienen opneuker us nen opsodemieter verkoopen, ik zal dat ventje eens een klap geven.

Mijn neef is er met de buurvrouw van onder getrokken.

Zij deugt van ooren noch pooten, zij deugt van geen kanten.

Doe nie zoe onnoozel, gedraag je normaal.

De paster en de burgemeester kwaomen goed overeen.

Van een lichamelijk ongemak raakte je wel af door het te overgroeien. De meester en de koster laogen overoop, ze hadden ruzie.