W

Waai, een wei
Wabliedou, wat kan ik voor je doen
Wablief, wat zeg je
Wachten, ut kan wachten, er is geen haast bij
Wak, zacht
Want, een handschoen
Wantewever, een zenuwpees
Waogenuis, een bergplaats voor machines
Waoibomenout, zachthout
Waoien, waaien
Waoter, ut is ’oog waoter, ik moet gaan plassen
Waoteroenderken, een waterhoentje
Waoterscheut, een wilde scheut
Waoterachtig, flauw, waterig
Warrel, in de warrel, in de knoop, in de war
Warrelblok, een gedraaid stuk hout om touwen te draaien
Wartel, draaiblok
Wasbak, een wastafel
Watsikou, watjekou, een klap in het gezicht
Wauweljeir, een zeurderige kletskous
Weduwschap, term bij duivensport
Weef, een weduwe
Weeksel, gedroogde boerenbeschuit geweekt met heet water
Weer, ut gaot ’m nie ouwen, het zal gaan regenen
Weer, IJ et zijn weer nogal, hij amuseert zich kostelijk
Weeral, alweer
Weerbostel, weerborstel, dwarsliggend of rechtstaand haar
Weet, er veel weet van hebben, erg onder iets lijden
Weg, er snel mee weg zijn, het vlug door hebben
Wegbostelen, verjagen
Wegkeilen, weggooien
Wegkoteren, verjagen
Wegspeeten, er haastig vandoor gaan
Weirm, warm, zij wierd er nie weirm of koud van, het deed haar niks
Wegloopen, ik loop er nie wijd mee weg, ik vertrouw het niet
Wegstekerken spelen, verstoppertje spelen
Weunen, wonen, dinkt er om, ik weet ou weunen, je bent nog niet van me af
Wevenjeir, een weduwnaar
Wegsteken, verstoppen
Welput, een put voor grondwater
Weps, een wesp
Werk, dat is geen werk, dat is niet netjes
Werk, ut zal wel zukken werk zijn, dat was te verwachten
Werkmens, een gewone man
Werkpjeird, iemand die altijd hard werkt
Wervel, een houten draaiknopje
Wetleer, een lederen band om scheermes op te wetten
Wetleren (vetleren) medaille, een nep medaille
Wetten, aanzetten, scherpen Wezen, gezicht
Wiebeljeir, kan niet stil zitten, zenuwpees
Wietel, een onnozelaar Wijd, ver, nagenoeg
Wijs, ik zijn mijn eigen nog nie wijs, ik weet het nog niet
Wijsmaoken, aan het verstand brengen
Wjeir, een heg
Wjeird, waard, ik zijn niks wjeird vandaog, ik voel me niet goed
Wjeireld, de wereld
Wjeiren, zich wjeiren, moeite doen
Wjeiraok, een weerhaak van bijv. een vishaak
Wjeirschjeir, heggeschaar
Wil, uit liebere wil, vrijwillig
Wind, de wind is gevallen, is gaan liggen
Wind, ooge wind, schrale wind
Windblaos, een opschepper
Winde, akkerwinde slingerplant met kelkvormige bloemen
Winkelwachter, een artikel dat lang onverkocht blijft
Winsel, een zwachteldoek
Winterpover, een zwak najaarskatje
Wip, een schietstand voor boogschieten
Wis, een wilgentak
Wit, wit zijn, erg bevriend zijn
Witte Flip, dikke mik
Witte koeken, sandwiches
Wittekruispoeier, universele pijnstiller
Witloof, witlof
Wolf, huidziekte, ziekte in koeienstaart
Woord, een groot woord hebben, veel praatjes hebben
Wost, worst
Wringer, vringer, 2 rubberen rollen om wasgoed uit te wringen
Wuffel, een puistje, een muggenbeet
Wuiten, een dommerik
Wurm, un woord as ne wurmdokter, veel praatjes hebben maar weinig zinnigs te zeggen hebben

Vroeg in de waai, vroeg vet, vroeg rijp, vroeg oud.

Daor is wachten naor of ge keut ’r op wachten; het zal niet lang meer duren.

Het was ook ’oog waoter als de broekspijpen te kort waren.

Op weduwschap spelen is een mannelijke reisduif sneller naar huis doen vliegen na een tijd zonder vrouwtjesduif.

Ou d’ouw wezen, hou je mond.

Steek nog een kokien in ouw wezen, neem nog een snoepje.

Ge kost ut van een uur wijd zien aonkommen, je kon het van ver zien aankomen.

Zo slap as een wis, erg lenig.

Het is wit mee die twee, het is witte Flip, ze zijn erg op elkaar gesteld.

IJ aoi nen grooten wjeiraok in zijn broek, ij was in de pindraod blijven angen, een grote scheur in de broek door de pindraad.

Het is kommende zondag schieting op de staonde en op de liggende wip.

IJ oort er nie koud of weirm van, het doet hem niks.

Witte koeken riep den Duist van Usnis en zakte in elkaar, symbool voor begrafenismaal en doodgaan.