R

Raaier, een mannelijk konijn
Rabauw, een ruwe kerel
Rammeljeir, een mannetjes haas of konijn, een kletskous
Ranken, boonen ranken, randjes aftrekken
Raop, een biet, een raap
Raopen, ut is maor raopen schellen, maar even werk
Raopelingen, valfruit
Rappen (Frits), diarree
Raps, een rasp
Rattekop, iemand met kort, verward haar
Rattenkruid, vergif
Rattenist, een rotzooi
Rechtendeur, rechtdoor
Reclameren, het er niet mee eens zijn
Reep, menreep, een touw om een voer hooi vast te sjorren.
Reep, over de reep gaon, het voorwerp zijn van roddel
Regelteef, een bazige vrouw
Regeringsbrood, half wit- halfbruinbrood, masteluinen
Reigersakte, geen of een ongeldige visakte
Reisduif, een postduif bij een wedvlucht
Reil, slank, rijzig
Reiziger, een reizende vertegenwoordiger
Rekenen als meester de Volder, Hengstdijks gezegde
Rekker, een elastiek
Rend, een rund
Rendsvlees, rundvlees
Repelement, replemande, repremande, een berisping
Resum, een reeks, veel
Revet, een klinknagel
Rie kom af, verstoppertje spelen met een door een persoon te verdedigen doel
Riek, een vork in de landbouw
Riek, as gestoken mee de riek, altijd aanwezig zijn
Rieken, ruiken
Riekende goed, eau de cologne
Rietsigaor, een aar van een lisdodde
Rif, van rif staon, er veel zin in hebben
Rijf, een hark
Rijgkoorde, een snoer
Rijm, rijp, bevroren dauw
Rimmetiek, reuma
Rinneweren, stuk maken, gerinneweerd, failliet
Rink aaneen, achter elkaar
Ripper, een mannelijk konijn
Rips, een rups
Ritsen, op stap zijn, wieden
Ritser, een oud apparaat met wiel en tremen om op het land te wieden, iemand die veel reist
Roefel de pijp, afraffelen
Roefken, een wondkorstje
Roeker, een mannetjes duif
Roep, afroep, huwelijksaankondiging
Roeper, een luidruchtige
Rolleblok, een zware ijzeren rol om kluiten fijn te drukken
Rompelen, kreuken
Rond, omheen, omstreeks, veel rond zijn ooren hebben, veel zorgen hebben
Rokelen, oppoken
Ronkaart, meikever
Ronken, snurken
Ronker, ronkaort, een meikever
Ros, een feeks
Roodkoperen, ut is voor zijnen roodkoperen, het is gelukt
Rooien, ut keunen rooien, het kunnen redden
Root, een rij
Ros, een kreng van een vrouw
Roskammen, de vacht van een paard of een koe reinigen
Rot, verrot
Rotsen, muur bepleisteren met cementpap
Rotzak, een smeerlap
Rozenkrans, een kralenkrans voor gebeden
Rozenhoedjen, deel van de rozenkrans
Ruin, een gecastreerde hengst
Ruin, ij is van geenen ruin geveulend, hij is niet stom
Ruffel, roefel, een deugniet
Rust, de rust wensen, welterusten wensen
Ruitense, kleur en afbeelding bij kaartspel
Ruiter, een constructie met stokken om bonen, erwten of hooi te laten drogen op het land
Ruttepatut, onzinnige praat

A was ut maor eentjen zee vrouw Beck. Wie het verschil tussen mannetjes en vrouwtjes konijnen ook niet goed kende was vrouw Beck van de Margaretsedijk. Ze dacht un zouw te hebben maar het was nen raaier. Toen de buurman met zijnen raaier kwam om bij het konijn van zijn buurvrouw te steken merkte hij op en dat het niet zou pakken, twee mannetjes konijnen. Vrouw Beck was lichtelijk uit het veld geslagen maar vroeg toch nog wel: Allee buurman, a was ut maor eentjen.

De cafébaas van de Donkere wolk schrijft met de rijf, rekent teveel. Ook zeiden ze dat hij mee dubbel krijt schreef.

Hij ging dan wel over de reep, er werd over hem geroddeld.

Zit nie zoe aon die roefkes te pietsen, streks gaot zwjeiren, niet aan die korstjes krabben, het zal nog gaan het zweren.

Hij staot stijf van de rimmetiek.

Zij ritst van ‘t een naor ‘t ander, ze is altijd op stap.

Het was ‘t een en ’t ander, het was de moeite.

Pit was den eelen dag mee de ritser aon het beeten ritsen, de hele dag bezig onkruid bij de bieten verwijderen.

Wat door de roeper (keelgat) kan, kan door de poeper, wat je ingeslikt hebt komt er wel terug uit.

Zie dagge het rooit, zoek het zelf maar uit.

Waar hij gezeten heeft weten we niet, maar zijn broek is totaal verrompeld.